MELKWEG

Ongewild kijkt Casper naar de grote familiefoto op de muur, gemaakt tijdens haar vorige huwelijk. Het gebeurt bij elk bezoek. Zij lacht. Dat was de periode in haar leven dat ze gelukkig was vertelt ze aan iedereen. Helaas overleed haar man vrij snel waarna ze zijn vader trouwde.
Zoals altijd wil hij zo snel mogelijk het huis weer uit. Terug naar Amsterdam waar hij studeert. Ze vraagt wat hij wil drinken. Terwijl zij naar de keuken loopt pakt hij van een stapel de bovenste krant. Op zijn verzoek bewaart ze twee lokale kranten uit Leiden. Het doorbladeren geeft hem iets te doen. Het leidt af van nieuwe verhalen over zijn broers waar hij niet naar wil luisteren.

Wanneer het geruime tijd stil blijft laat hij de krant zakken.
‘Binnenkort doe ik mee aan een bijzonder project.’
Ze kijkt hem vragend aan terwijl hij de krant opvouwt.
‘Een leraar, inmiddels een vriend heeft subsidie gekregen om een environment in een oude leegstaande melkfabriek op te zetten. Hij heeft mij gevraagd mee te doen.’
Ze knikt, zegt niets.
‘Over de dood. Met voorstellingen en films. Hij is leider van een toneelgroep.’
‘Een toneelstuk in een fabriek?’
‘Ja, nee, ja, dat ook. Van alles gaat er gebeuren. Toneel in een zaal, een levend dodenspel, films, een begraafplaats en een zelfmoord ruimte. Dagelijkse een dodenkrant. Ik schrijf daar ook in. Ik kreeg twee plekken om in te richten, een crematorium en een lijkenboetiek.’
‘Een wat?’
‘Allemaal speels bedoeld hoor. Hij wil het taboe rond de dood en de angst daarvoor doorbreken. Liever geen bloemen gaat het heten.’
Ze doet opvallend haar best niet in zijn richting te kijken.
‘Je moet maar zin hebben in zo’n onderwerp. Speels bedoeld, zei je?’
‘Ja.’
Casper merkt dat zijn ogen de foto weer opzoeken, hij draait snel zijn hoofd weg naar het raam.

In het centrum van Amsterdam lopen James en Casper langs het water van een gracht. Het is een bewolkte dag aan het eind van de zomer. Het gebouw achter de schouwburg staat al jaren leeg en is rijp voor de sloop. Een maand lang zal hierin het evenement rond de dood plaatsvinden. Ze staan stil voor de ophaalbrug, kijken naar de troosteloze gevel. Grauw, hier en daar graffiti op de muur en ontelbaar veel ingegooide ruitjes.
James stapt als eerste de brug op waar hij verroeste fietsen opzij zet die de toegang deels blokkeren. Casper denkt aan zijn moeder, haar komst later. Thuis werd over de dood nooit gesproken. Als kind werd hij weggehouden bij de begrafenis van een oma. Dit project biedt kansen.

Met een hoop geknars beweegt een van de twee metalen deuren een tiental centimeters om daarna plotseling door te schieten. Ze tuimelen tegelijk naar binnen. Direct worden ze overvallen door de stilte. Zwijgend, onder de indruk van deze gigantische ruimte kijken ze rond. Scherven glas, flarden papier en hier en daar stukken stenen, kapotte deuren. in de verte vallen verkleurde en geschilderde tegels op naast afgebrokkelde muren.
‘Het lijkt alsof het gebouw er voor gemaakt is’, fluistert James.

Een week voor de opening slaapt Casper bij zijn vriend. Stoned liggen ze naast elkaar. James fantaseert.
‘Ik zie de happening al voor me op de slotavond, de dood van het hele project. Een geweldige afsluiting. Ons dodenhuis…. een grote kerk…… een kathedraal.’
‘Een kerk?’
‘Als een lange rij slingeren we door het gebouw….processie. …. brandende kaarsen, koorzang, de kist uit de lijkkoets overal door en langs. Symbolisch naar het crematorium.’
‘Klinkt katholiek. Mijn vader draait zich om in zijn graf als hij jou zo hoort praten. Zijn zoon vriendschap met een roomse man? Met hem in bed! Toch geen rooms gereformeerd huwelijk??’
Een slappe lach volgt. Hikkend draait Casper zich naar James, kijkt tegen zijn rug aan. Hij wil een arm om hem heen slaan, maar doet het niet.

Een week na de opening vertelt hij zijn moeder enthousiast aan de telefoon over zijn bijdrage aan de lijkenboetiek. Opengeknipte armen en benen van gips had Casper uit een container bij het ziekenhuis gehaald. ‘Ze zorgen voor decoratie, lichten op door het black light.’
‘Och, och, toe maar.’
‘Het crematorium was trouwens een hele constructie, een ingewikkeld werk. Je moet echt een keer komen kijken! Neem je vriendin mee.’
Ze zegt ineens:
‘Spelen met de dood. Je lijkt je vader wel. Moet ik dit serieus allemaal komen bekijken?’

Een uur voor de afgesproken tijd zit Casper met Het Tibetaanse boek van leven en sterven bij de ingang naast de geparkeerde lijkkoets. Met moeite concentreert hij zich op de tekst. Zacht onafgebroken klinkt de dodenmars uit de kist die zich in het rijtuig bevindt. Regen is voorspeld op deze winderige herfstdag. De beide grote deuren staan wijd open. Bladeren fladderen nu en dan naar binnen. Plotseling ziet Casper zijn moeder op de brug lopen. Hij zwaait en zet de stoel aan de kant. Ze leest hardop de tekst boven de ingang:
Het leven is de buitenkant van de dood.
‘Nu ga ik dus de binnenkant in. Kom ik eruit? Liever zonder bloemen begrijp ik!
Ze lachen.
‘Oh, die marsmuziek ……. die komt mij bekend voor.’

Ze lopen door een korte galerij waar schilderijen hangen. Overbodig merkt Casper op dat dit taferelen zijn waarin de dood op een of andere manier te zien is. Zij knikt. De wandeling gaat over het kerkhof waar op de grond oude deuren als grafzerken schuin oplopen. Ze buigt zich voorover om een grafschrift te lezen. Casper helpt:
‘Hier ligt Poot, hij is dood.’
Ze glimlacht.
‘Dat zou jij verzonnen kunnen hebben.’
‘Ja, nee, dit is een tekst van de dichter die hij tijdens zijn leven schreef voor zijn eigen graf’.
‘Dat snap ik’, terwijl ze verder loopt mompelt ze, ‘drie mannen heb ik al overleefd, je zou er bijna iets van gaan denken.’
Casper is volledig verrast. Een spontane gedachte spreekt zij uit! Dit lijkt een goed moment de eerste voorgenomen vraag te stellen.
‘Waar ik voortdurend moeite mee heb …….is dat je niet op de begrafenis van mijn vader bent geweest…. Waarom?’
Ze reageert niet. Waarop hij denkt: verkeerd moment, te haastig, te snel. Dit zorgt juist voor meer afstand. Zwijgend lopen ze verder, zij iets voor hem uit.

Casper krijgt een vreemd gevoel. Hij loopt naast zijn moeder maar ze lijkt gewoon een alledaagse bezoeker. Geen band, niets. En toch ….. was ze tijdens zijn opgroeien meer dan een producer? Alsof ze volgens een contract haar werk had gedaan door mij in leven te houden.
‘Wat is dat daar?’ Ze wijst schuin omhoog.
‘Dat is de lijkenboetiek!’
‘O ja, daar vertelde jij over. Dat is jouw werkstuk.’
Binnen geeft hij haar een ketting met als hanger een kleine doodskop.
‘Alsjeblieft, een herinnering.’
Ze zwaait er kort mee, stopt hem in haar handtas.
‘Dank je. Leuk cadeau voor een van de kleinkinderen. Of moet ik hem nu omhangen?’
‘Nee nee’, zegt hij snel, ‘je hoeft niet …… ik dring niets op.’

Even later wandelen ze de zelfmoordruimte in, ooit kleedkamer voor het personeel waar nog steeds de rijen lockers staan, de kastjes vol roestplekken.
‘Hier houd jij je tegenwoordig mee bezig.’
‘Nou nee, dit is de kamer van de vriend wiens idee dit allemaal is weet je wel?’
‘Die heeft zelfmoord gepleegd?’
‘Nee, nee, deze ruimte heeft hij ingericht.’
Hij legt uit dat zich achter elke deur een suggestie voor zelfdoding bevindt. Soms in miniatuur, soms op de bovenste plank.
‘Om je op een idee te brengen?’,met moeite trekt ze een deur open die flink knarst.
‘Nee.. ja, ik bedoel, wat in het leven gebeurt wanneer je het niet meer….’
‘Nee maar! Dat is de locomotief van jouw broer!’
Casper moet zich tegen haar aandrukken om naar binnen te kijken. Ze doet direct een flinke stap opzij.
‘Nee, nee. Ik moet je teleurstellen. Het is een speelgoedtrein van James, uit zijn jeugd.’

Een andere deur trekt Casper open en na een uitnodigend gebaar kijkt ze voorzichtig naar binnen. Op de achterwand is een grote foto van water te zien. Nu, denkt hij, de vraag.
‘Herinner je je nog die keren in de keuken? Jij stond erbij. Mijn hoofd in de spoelbak onder de kraan en……’
‘Nee.’
‘Panisch! Ik dacht dat ik zou stikken. Een laffe smerige actie. Maffia. Als ik een moorddadige inslag had, leefde hij niet meer.’
‘Tja’, zegt ze kalm, ‘je broer heeft sadistische trekjes, ja.’
Ze draait zich weg van de kastenwand.
‘Ik bedank je voor nog meer suggesties. Is hier ook ergens iets te drinken?’
Zwijgend knikt Casper richting theehuis of melkweg zoals James die zaal gedoopt had. Hij neemt zich voor extra goed te letten op de timing bij een volgende vraag. Ze mag hem geen kans meer geven de mond te snoeren. Vooral zijn stem hoog houden, het licht laten klinken.
‘Je hebt zo vaak gezegd dat ik op mijn vader lijk. Wat was hij nou echt voor een man?’, perst hij er vriendelijk uit.
‘Hoe kom je daar nu ineens bij?’

Tegenover elkaar in grote kussens, bedekt met Perzische tapijten wachten ze op de bestelde thee. Casper glimlacht. Het zal moeilijk voor haar worden nu op te staan. Hij kan rustig wachten tot het antwoord komt op een vraag.
Ze luisteren zwijgend naar zachte oosterse gamelan muziek die geen begin en geen eind lijkt te hebben. De dodenkrant die vandaag verschenen is bladert ze door. Casper denkt: je niet laten afleiden want daarin is zij een meester.
‘De theetuin dwingt bezoekers bijna ongemerkt over wezenlijke dingen van het leven van gedachte te wisselen. Rusten, sterven, doodgaan, het hoort allemaal bij het dagelijks leven.’
Het is alsof hij James uit zijn mond hoort praten. Ze kijkt hem niet aan maar heeft ineens veel oog voor de bezoekers van de theetuin.

‘Jij hebt ook meegeholpen aan de inrichting van deze ruimte?’
‘Met suggesties. Ik had het druk met die lijkenboetiek. Bij het crematorium moest ik vaak aan mijn vader denken. Of eigenlijk kon ik dat niet omdat ik zo weinig over hem weet.’
Het duurt even voor ze haar mond open doet.
‘Je vader had aardige momenten. Hij was nogal bezig met zijn geloof. Toen we trouwden dachten we allebei dat de ander rijk was. Tja.’
Ze haalt haar neus op.
‘Ik heb de fout gemaakt nooit vrienden te maken in mijn leven.’
Casper spitst de oren. Wat gebeurt er ineens? Opent ze zich? Dit is…..! De sfeer van de theetuin doet zijn werk. Koortsachtig zoekt hij naar een passende vraag voor dit moment, maar zij is hem voor.
‘Dat crematorium is hier toch vlak bij?’
‘Ja, ja.’
Enthousiast vertelt hij erover. Die plek: eigenlijk het allerbest voor een gesprek zoals dat nog nooit heeft plaatsgevonden.

Ze doet haar ogen dicht wanneer ze op plank ligt. Casper schuift haar weg door het gat in de muur en rent zo snel mogelijk naar de achterzijde om haar op te vangen. De assistent die daar zit te wachten knikt en begrijpt dat hij deze bezoeker van hem overneemt. Geamuseerd stapt ze van de plank af.
‘Wat een heerlijk warme plek voor de winter! O, dat zijn twee straalkachels zie ik.’
De opgestoken hand van Casper om haar bij het opstaan te helpen wimpelt ze weg. Voor de folders aan de muur over crematie heeft ze geen belangstelling. Ze heeft ook geen interesse voor verder bezoek aan andere ruimten. Krachtig zegt ze voldoende te hebben meegemaakt.

Teleurgesteld loopt Casper naast haar in de richting van de uitgang. Bij de lijkkoets zien ze dat het is gaan regenen.
Hij nodigt haar uit om op de bok te zitten. Daar schuift ze onmiddellijk iets opzij. Casper ziet ineens de foto voor zich aan de muur in haar huiskamer, met zijn oudste broer trots op haar arm.
‘Wat ik je al lang….….’
Hij kucht, zijn keel zit dicht. Uit zijn ooghoek ziet hij dat ze grabbelt in haar tas. Na een paar keer slikken en een diepe ademhaling, klinkt het schor:
‘Ik wil vragen …. was je blij dat ik geboren werd?’
Ze kijken beide recht vooruit. Er valt een lange stilte.
‘Is het daarom ……. dat je me nooit wilt ….. aanraken?’, zegt hij zacht. Eigenlijk wil hij over liefde beginnen, over knuffels waar hij naar verlangde maar iets in zijn keel belet dat. In stilte staren ze naar buiten, naar een gordijn van regen.

Twee meisjes verschijnen op de brug. De paraplu klapt omhoog door de wind. Zodra het tweetal binnen is schudden ze zich droog en passeren al giebelend. Casper’s moeder wijst naar buiten en wil afstappen, kennelijk ziet ze haar transport aankomen. Hij springt van de bok, wil haar aan de andere kant helpen afstappen.
‘Geen bloemen bij het afscheid?’, zegt ze glimlachend.
In de deuropening doet ze haar tas open en haalt er een paraplu uit die ze probeert open te vouwen.
‘Zal ik….’
‘Nee, niet nodig. Die brug kom ik alleen wel over.’
Casper dwingt zichzelf de ingestudeerde slotvraag te stellen.
‘Het is voor mij wachten op jouw dood. Dan zal ik geen last meer hebben van ….. hoe zal ik dat zeggen …. jouw dominante invloed…’
Zonder het hoofd naar hem toe te draaien zegt ze:
‘Je denkt toch zeker niet dat die stopt met mijn dood?’
Ze duikt onder de uitgeklapte paraplu. Met verbijstering blijft Casper haar nakijken tot ze uit het zicht is. Hij ziet even later dat ze de Dodenkrant op de bok van de lijkwagen heeft laten liggen.

Joop Brussee

30 mei 2020

zicht

info

[https://nl.wikipedia.org/wiki/Melkweg_(Amsterdam)]