OVERLEVEN

deel 1

PER ONGELUK geboren, vlak na D-day met de helm op in het ziekenhuis, misschien wel verwisseld. Een geboorte uit het derde huwelijk van mijn veertigjarige moeder. Als een kloek laat ze in de hongerwinter graag haar omvangrijke buik zien waardoor mensen denken dat ze in verwachting is. Het levert extra voedselbonnen op dat ons gezin goed kan gebruiken. Sam, mijn volbloed is zeven jaar ouder. Samen met twee jongens uit moeders tweede huwelijk en een meisje uit haar eerste wonen we in een oud huis aan een gracht in Leiden. Via de huisarts werkt zij mijn vader het huis uit, omdat met die man niet te leven valt.

Zij is gescheiden van haar eerste man die met zijn zoon naar Canada verhuist. Spottend noemt ze hem de sjorsepiet. In het tweede huwelijk, volgens haar het hoogtepunt in haar leven overlijdt de dove partner vrij snel aan kanker.
Mijn geboorte in de oorlog komt beroerd uit. Ze had nog gehoopt op een meisje als extra hulp in de huishouding omdat mijn zus broodnodig geld moet verdienen. Er is sprake van behoorlijke armoede. Zowel mijn vader als mijn moeder dachten voor dat huwelijk dat de ander geld had. Het moet een behoorlijke deceptie zijn geweest.

Het oude huis heeft iets mysterieus. Het heeft geheime ruimtes, ontdekt door mijn halfbroers die op muren en panelen kloppen. Een luik, boven aan het plafond op zolder geeft toegang tot een vliering. Overdag leven we in de achterkamer die op de tuin uitkijkt. Mijn oma woont aan de gracht zijde. In de alkoof, de kamer ertussen staat het bed van mijn moeder. Boven slapen halfbroer Dirk, de professor in de kamer met uitzicht op de gracht; Coby, mijn zus aan de andere kant; Wim, de lange ertussen op zolder net als ik met broer Sam. De lange heeft een fietslampje aan een balk geschroefd zodat het ’s nachts niet helemaal donker is. In de stilte zijn geluiden te horen, van raar gepiep tot vreemd gekraak.

Aan de achterkant ligt de keuken met daar weer achter de wc. Er zit geen bril en deksel op. Een keer schijnt een rat uit de pot gekomen te zijn. Ik ben altijd bang en blijf daar zo kort mogelijk, zing tijdens het poepen. Naast ons woont aan de ene kant een weduwe met Cees, haar enige zoon die een jaar ouder is dan ik. Zijn joodse vader is in de oorlog midden in de nacht opgepakt door de Duitsers. Mijn moeder was toen doodsbang. Stapels uniformen voor het verzet lagen volgens haar klaar. Die naaide zij voor de bevrijding. Aan de andere kant grenst ons huis aan een groot pand waarin een echtpaar woont met net zo’n grote tuin als wij. Ze zijn daarin wel eens helemaal bloot gezien.

Breed en lang is onze tuin. De rest van buren op de gracht en in de steeg kijken vanaf een terras of vanuit een raam erover uit, zij hebben maximaal een klein tuintje of plaatsje. Het grasveld in het midden gebruiken mijn broers als dansplek met vrienden, na de bevrijding van de Duitsers. Ze zijn gek op jazzmuziek, vooral Dave Brubeck. We eten veel groente en fruit uit de tuin, de lange verzorgt dat. Allerlei soorten bessen, rabarber, stokbonen en sla. De struik met bramen tegen een schutting is in trek bij de buren. Ze proberen met touwtjes jaarlijks de nieuwe takken over de rand hun kant op te leiden. Naast het kippenhok loopt een ren. Om de zoveel weken slacht een oom kippen slacht. In de schuur hakt hij de koppen eraf en gooit de darmen in een emmer. Kokhalzend ren ik weg wanneer ik het zie.

Sam, mijn broer ziet slecht. Op school moet hij vooraan zitten, vlak bij het bord. Zodra ik met hem kan wandelen stuurt mijn moeder ons samen de straat op en zegt: onthou goed Jopie, jij bent er voor jouw broer. Door ons grote leeftijdverschil speelt hij meestal met Wim en Dirk . Bij de eerste verplichte wandeling programmeert hij mij. Kneepjes in de hand voor een naderende stoeprand of bij het oversteken van een straat. Gewillig voer ik alles uit. Als een blinde geleide hond. Later wanneer hij fietst zit ik op de stang en geef aanwijzigingen over het verkeer van links en rechts. Hij ziet niets uit zijn ooghoeken.
De lange is tien en de professor elf jaar ouder. Ze gebruiken mij onder bedreiging als slaaf om bij voorbeeld sigaretten te kopen. De professor houdt mijn hoofd omgekeerd onder de kraan in de keuken wanneer ik volgens hem en mijn moeder lastig ben. Om af te koelen zegt hij dan. Zij staat erbij.

Op straat speel ik graag, er is weinig verkeer op de gracht. Knikkeren of landverovertje. Vaak zit ik langs het water in een wat lagere walletje. Soms heeft het water de kleur van de wollen dekens die geverfd worden in de fabriek van Van Wijk iets verderop aan de gracht. Een keer vragen twee iets oudere jongens uit de buurt of ik meega naar de Witte Singel. Ze willen dat ik kijk naar de vissen aan de rand van het water. Ik zie er geen. Dan duwen ze mij de plomp in en rennen lachend weg. Op de kleuterschool ben ik bang dat vreemde kinderen net als Wim mij willen pesten. Wanneer mijn moeder buiten op het plaatsje achter de naaimachine zit drentel ik om haar heen. Ze vraagt: wil je niet meer naar school? Ik knik. Dan hoef je niet meer.

Tijdens een braderie in de buurt zie ik een speelgoed schimmen theater. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. Dat wil ik hebben! Ik zeur net zo lang tot mijn moeder het koopt.

Op de Steenstraat, dicht bij het station is te zien hoe een groot gebouw is gebombardeerd door de geallieerden. Ik vraag mijn moeder: zijn er ook mensen gesnuffeld? Ik begrijp niet waarom ze lacht. Later komt dit in het radioprogramma Die van mij die zei toen. Iedereen lacht. Ik heb geen idee waarom.

De lange lijkt mij graag te pesten. Hij zingt treiterig zeg jozef jozef, wanneer gaan we trouwen? Dat maakt mij zo kwaad dat ik op een dag in de tuin in hem ben geklommen om op dat gezicht te stompen. Moeder trekt mij van hem af. Zij is voortdurend trots op de professor omdat hij zo goed kan leren. Ook let ze op mijn muzikale broer die een absoluut gehoor heeft. Langzaam ziet hij steeds slechter. Hij krijgt een viool en wil inplaats van ons orgel een piano. Die komt er op een dag: een oude Franse die echt vals klinkt.
Op een dag spring ik van een muurtje na een weddenschap met buurjongen Cees. Een tijdje kan ik op een been niet meer staan, laat staan lopen. Een neef wandelt met mij op de rug een aantal keren naar het ziekenhuis omdat thuis niemand tijd heeft.

Moeder heeft hele scherpe ogen. Ik durf haar niet aan te kijken. Ze raakt me nooit aan, zelfs niet wanneer ik soms bij haar in bed kruip. Ik voel me steeds meer alleen. Iedereen die over de vloer komt lijkt mij over het hoofd te zien.

Deel 2: GOLVEN

uit: 44

OVERZICHT