
Vele jaren geleden vroeg de eindredacteur cultuur van de Vara televisie of ik naar een video wilde kijken. De directeur van het Rijksmuseum vertelde in een proefprogramma opgenomen op locatie een verhaal in het Muiderslot over de kist waarin Hugo de Groot was ontsnapt. Ik schudde voortdurend het hoofd. Het was niet om aan te zien. Knullig liep de man rond de kist met houterige bewegingen. Hij volgde duidelijk instructies op.
‘Zie je waarom ik jou vraag ernaar te kijken?’
Ik zag het. Dit was totaal niet geschikt om uit te zenden.
‘Toch blijf ik in een programma als Museumschatten geloven. Cultuur bij de mensen brengen met een pakkend verhaal. Zoals vroeger Pierre Jansen deed. Zeker met zo’n sterke persoonlijkheid als deze man die over de nodige vakkennis beschikt.’
De cultuurbaas was ervan overtuigd dat de directeur als zwaargewicht de kijkers kon boeien. Niet moeilijk hem een suggestie te geven.
‘Hij kan uitstekend vertellen, dat is duidelijk. Gebruik die kracht. Laat hem zitten en een verhaal vertellen. Later monteer je de tussenshots in van kunstvoorwerpen waarover hij iets zegt.’
De chef was blij met dat voor de hand liggend idee en ook dat ik wel zag zitten met deze man. Hij vroeg of ik bij zowel voorbereiding als opname aanwezig wilde zijn en waarschuwde mij voor zijn dominante persoonlijkheid en grote ijdelheid.
De eerste bijeenkomst was thuis bij de redacteur. Een spannend moment. Hoe kon ik snel het vertrouwen van deze kunstkenner winnen? Hij kon eenvoudig mijn suggesties weg wuiven.
Bij het binnenkomen in de huiskamer van de eindredacteur keek ik hem recht in zijn gezicht. Met een lichte glimlach bleef hij mij onafgebroken strak aankijken. Ik liep op hem af, stak mijn hand uit. Hij zei krachtig:
‘Zo, dus jij komt mij afzeiken!’
Zo’n dreun bij een kennismaking was nieuw voor mij. Even dacht ik: grapje? Angst?Heb ik zin in dit werk? De gastheer zorgde voor ontspanning. Later aan tafel dacht ik dat deze ongebruikelijke start mij een kans gaf ook alles tegen hem te zeggen, zonder rem. Wat ik van een verhaal van hem vond en hoe ik reageerde op de manier waarop hij zijn informatie dacht te vertellen. Die avond vertelde hij dat zijn motivatie de kunst via het medium televisie bij de kijker-luisteraar te brengen.
Twee seizoenen werkten we samen. Het programma was een succes. Tijdens een diner stelde hij altijd een onderwerp voor en gaf aan hoe hij bedacht had het verhaal te gaan vertellen. Ik nam de rol aan van kijker, gebruikte zinnen als ‘dat vind ik niks’, ‘dat interesseert me totaal niet’, ‘nu zap ik’, ‘dat is interessant gelul.’ Hij pikte alles.
Tijdens opnames nestelde ik mij onder de camera en gaf aanwijzingen met handbewegingen die hij vanuit zijn ooghoek kon zien, zoals bewegingen voor tempoverschillen; geeuwen bij een saaie zijweg. Direct reageerde hij daarop.
De chef was vooral tevreden met de oplopende kijkcijfers. Toch had het weinig gescheeld of na een half jaar was dit initiatief alweer gestopt.
Op een avond zei hij plotseling dat hij overwoog met de presentatie te stoppen. Het leek erop dat hij geen zin meer had of zijn tijd anders wilde besteden. De redacteur wist duidelijk net als ik even geen raad met dit onverwachte statement. Viel het strelen van zijn ijdelheid via het medium tv soms tegen? Ineens dacht ik aan onze eerste ontmoeting. Zo, dus jij komt mij afzeiken.
Het gevoel dat ik toen kreeg kwam terug. Razendsnel dacht ik na.
‘Waarom ….’ begon de eindredacteur.
Ik onderbrak hem en zei dat hij een toenemend aantal kijkers inmiddels had verzameld die belangstelling hadden gekregen in zijn museumschatten. Dat hij die mensen niet kon teleurstellen en zo snel alweer in de steek laten.
‘Het gaat toch niet om jou maar om het verhaal, daarmee dien je de kunst. En nu wil je de kunst laten vallen? Dat kun je niet maken!’
Het was geruime tijd stil.
‘O.k.’, zei hij, ‘laten we beginnen.’
Joop Brussee
1 februari 2021
hobbels
