ZEVEN

Verlegen

De grote school: een feest. Weg van huis! Als verlegen jongetje tussen kinderen viel ik niet op. In de klas gaf dat een veilig gevoel. Als een bevrijding van het gedwongen slaaf zijn. Ik deed mijn best voor de juffrouw, wilde geen fout maken. Het resultaat: elk jaar achten voor vlijt, gedrag en netheid. Mijn zus trouwde toen ik zeven was. Mijn moeder demonstreerde haar dominantie door in de trouwzaal waar iedereen stil wachtte op de ambtenaar ineens hard uitriep: Verrek, ik ben jarig!! De man die het huwelijk ging sluiten begreep niets van wat er gebeurde. Iedereen begon mijn moeder te feliciteren. Buiten schooltijd ging ik het liefst de straat op om maar niet in de buurt van mijn broers en mijn moeder te zijn. Met de lorrenboer op een kar om spullen op te halen of naar de bibliotheek en de stripwinkel. Van de geur van boeken en nieuwe tijdschriften genoot ik intens. Bij andere kinderen thuis durfde ik niet te spelen: ik was bang voor hun vader. Ik leefde in een eigen wereldje en raakte daarin steeds meer opgesloten.

Warmte

’s Avonds in bed liet ik mijn ogen ronddraaien en fantaseerde in de ruimte te zweven, in het zwart tussen de sterren. Als voorzorg voor het wilde woelen in mijn slaap bond mijn moeder elke avond de dekens vast.
Op een zondag nam ze mij mee voor een wandeling. Plotseling zei ze: Straks ga je je vader zien. Ik schrok geweldig, wist me geen raad. Natuurlijk had ik ook een vader, maar daarover had ik nooit nagedacht. Alles draaide om mijn moeder, zij was de baas. Wat moest ik tegen die vreemde man zeggen? Losrukken en wegrennen?
Gelukkig bleek hij een vriendelijke man te zijn die veel lachte. Rond Sinterklaas merkte ik dat hij gek was op snoep, vooral marsepein. Na een jaar verdween hij weer. Ik miste hem. Vooral dicht tegen hem aan zitten, op zijn knie en luisteren wanneer hij verhalen vertelde. De halfbroers accepteerden hem niet, pestten hem zoveel mogelijk.

Bleekscheet

Ineens ging het fout. Mijn eigen broer vertrok naar een blindeninstituut in Zeist. Mijn zus kreeg een eigen huis. Ik bleef achter met de halfbroers. Ik zorgde zoveel mogelijk uit hun buurt te blijven. Ze gebruikten mij, waren verder druk met hun eigen leven, met verhalen over meisjes en neuken; met het vertellen van schuine moppen.
Mijn moeder moest steeds harder werken voor een kleding winkel. Voortdurend werd ik een koerier: naar de Haarlemmerstraat lopen en weer terug.
Regelmatig was ik ziek en moest naar de neus-, keel- en oorarts. Trek in eten had ik nauwelijks. Het wilde ook niet meer naar binnen. Dat zorgde voor flink vermageren in rap tempo. Mijn konijn in een hok verwaarloosde ik. Na zijn dood wilde ik op een dag mezelf verdrinken onder een schuit in de gracht waar veel oudere kinderen die ik niet kende op en af sprongen. Het mislukte. Onder water zag ik plotseling veel handen. Waarschijnlijk verlangde ik extreem naar aandacht.
Thuis kreeg ik van mijn moeder te horen dat ik een bleekscheet was. Met vel over been noemde zij mij een mager scharminkel.

Lucht

Vanuit school – vierde klas – werd contact gezocht met onze huisarts. Gedwongen moest ik buitenshuis leren eten, op De Leidse Buitenschool, midden in de Katwijkse duinen.
’s Morgens, samen met andere bleekneuzen de tram in. De lessen werden zoveel mogelijk buiten gegeven, onder bomen met een heerlijke dennengeur. Na de bel van twaalf uur ging iedereen naar de eetzaal. De lucht van gekookte bieten herinner ik mij nog op de eerste dag. De blikken om mij heen dwongen mij iets naar binnen te proppen.
Langzaam kauwen, zo lang mogelijk nam ik me voor. Dan valt het ook niet zo op dat ik niet opnieuw een bord vol haal. Vooral het slikken van groente lukte niet of heel moeilijk. Wanneer iets echt niet naar binnen wilde haalde ik dat ongemerkt uit mijn mond en stopte de (groente)bal in de broekzak. Nadat de broek uit de was kwam zat de zak meestal dichtgeplakt.

Vooruitzicht

In het voorjaar, na een half jaar dagelijks levertraan en regelmatig hoogtezon, was ik aangesterkt. Zelfs een kleur gekregen. Op mijn oude school was het even wennen. Tegen het speelkwartier keek ik op: kinderen speelden en renden vrolijk met elkaar. Een jongen noemde mij net een meisje. Daar wist ik geen raad mee. Hij zat mij achterna op straat en ik werd doodsbang voor hem. Toen ik daarover thuis onder het eten iets vertelde stapte mijn moeder naar de meester. Ik weet niet wat ze vertelde maar daarna had ik geen last meer van die jongen. Het leren ging steeds beter, ik begon tot de besten van de klas te behoren. De meester kondigde op een dag aan: de beste drie krijgen bijles om examen te doen voor de h.b.s.! Ik was blij. Leren werd vanaf dat moment steeds leuker. De cijfers schoten omhoog!

lopen

In die hoogste klas van de lagere school was het verplicht verkeersexamen te doen. Dat kon zowel lopend als op de fiets zei de meester. Iedereen wilde op de fiets. Ik durfde niet te zeggen dat ik geen fiets had en stak ook mijn hand op. De oude waterpomp op de Garenmarkt was het verzamelpunt. De meester zag mij en vroeg waar mijn fiets was. Ik schudde het hoofd. Direct kwam een aanbod een fiets te lenen. Ik sloeg mijn been erover, stuntelde omdat ik nog nooit had gefietst. Kapseisde direct. De retorisch vraag kwam of ik kon fietsen. De meester loste het op en zei dat ik ook de route kon wandelen. Gewoon de borden volgen. Tijdens de wandeling passeerden alle klasgenoten. Er kwamen allerlei opmerkingen. Ik dacht voortdurend: ik kan beter leren dan jij en haal betere cijfers. Samen met Emiel en Cor in de top drie word ik opgeleid voor de hbs, jij niet. Zo hield ik mij sterk tijdens de lange wandeling.

h.b.s

Het toelatingsexamen, ik keek ernaar uit. Nu zou ik eindelijk op gelijk niveau komen met mijn oudste broer die altijd op een voetstuk werd gedragen omdat hij goed kon leren als knapste van de familie. Op mijn eindlijst prijkten allemaal achten en negens. Trots kwam ik ermee thuis waar niemand enig interesse toonde. Mijn moeder bezocht nooit ouderavonden, eiste dat ik elk jaar zou overgaan. Anders ga je maar werken zei ze altijd. Misschien heeft het aan deze dreiging gelegen dat ik nooit ben blijven zitten. Tegen het eind van het jaar raakte ik gewend aan een soort noodzakelijke eindsprint. Tijdens het beklimmen van de trap van het kille hbs gebouw kreeg ik ineens de zenuwen. Nu ging het gebeuren. Mijn kans. Dat mocht niet mislukken. Eindelijk zou ik weten wat mijn broer wist; hij vertelde nooit over school. De velletjes met opdrachten roken nieuw. Ik las wat erop stond maar de inhoud drong nauwelijks tot me door. Met de seconde leek het alsof ik niet meer na kon denken. Na afloop wist ik zeker dat ik gezakt was. Thuis heb ik lang gehuild. De post waarmee de uitslag kwam heb ik nooit willen zien. Niemand sprak met mij over deze ervaring. Voor mij was het duidelijk: vanaf nu werd alles minder, een weg naar de mulo was mijn lot.